Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Van middag (lang reeds was hij heengespoed) “Waarom,” zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, Glimlachend antwoordt hij: “Geen dreiging was ’t, Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan, P.N. van Eyck |
![]() |